In de Meer

Gezeten in een mooie, comfortabele trein, die net tot stilstand is gekomen.
Aan de andere kant van het gangpad zit een jonge vrouw die gisteren nog voor een collegezaal met honderd studenten stond, maar die vandaag slechts een afspraak met een vriendin hoeft af te zeggen.
Niet in het zicht, maar wel binnen het gehoor, bevinden zich een man die een toneelstuk aan het schrijven is, en een jongen wiens moeder verdwaald is in Rotterdam.
Hij stelt haar gerust en wijst haar de weg. Rotterdam- nog uren verwijderd- ontvouwt zich zo toch, heel even. Intussen doen de twee conducteurs en de koffieman hun best om het ons naar de zin te maken. Wij krijgen gratis koffie-totdat het water op is- en de laatste berichten uit het hoofdkwartier.
Een troostend zonnetje glijdt over de akkers. Het water, dat in de voren staat, licht glanzend op. Het land is kaal en omgeploegd, behalve dit veld hier, vlak naast de spoordijk, waar nog wat geelgeworden loof in staat. Een gigantische machine lepelt knollen uit de klei.
Ach, de moeder is weer verdwaald.
Dit is het landschap dat ik van kindsbeen af gehaat heb.
Op mijn school zaten in iedere klas wel een paar meisjes die aan de rand van deze put woonden. Je pikte ze er makkelijk uit. Ooit is er daar een marskramer langsgekomen, aan het eind van zijn latijn en zijn assortiment- er zat alleen nog maar groene en bruine wol in. Daar werden groen- met- bruine truitjes van gebreid, allemaal een tikje anders. Die truitjes bleven jaren en jaren in dezelfde klas zitten, met steeds een ander kind erin.
De moeder is bij 't station van Rotterdam aangekomen. Wij nog lang niet.
In die tijd, als het helder weer was, en als mijn broer mocht kiezen wat het doel van onze fietstocht zou zijn, dan moesten wij naar Schiphol. Langs zo'n weg als ik daar in de verte zie, kaarsrecht, omzoomd met populieren.
Onze pedalen gingen een aantal keren in het rond- een boom- onze pedalen gingen eenzelfde aantal keren in het rond- net zo'n boom- onze pedalen- en zo maar door. Na zoveel bomen een boerderij. Na evenveel bomen weer net zo'n boerderij. Als in een kwaaie droom, waarin je loopt en loopt en niet vooruit komt.
Toch bereikten wij Schiphol. We stonden in het cafetaria, waar alles kil en kleurloos was, en hard. "Dat is modern!" zei mijn broer. Wie niet modern wou zijn was achterlijk.
Wij zagen een vliegtuig dat opsteeg, wij zagen weer zo'n vliegtuig, wij zagen weer...
Op de terugweg mopperde mijn moeder over de rekening van dat cafetaria. Wij mochten niets anders bestellen dan limonade, al verlangde ik er nog zo naar iets warms.
Kijk, daar kruipt nu een klein groen tractortje over een verre akker. De zon is verdwenen. Het wordt koud in de trein.
De conducteurs komen telefonerend langs. Daarna de koffieman. Er is nog frisdrank. Nee, dankje, ik wil iets warms.
Het zijn de laatste aardappels, die ze hier uit de grond halen. Een gevulde kar komt voorbij. Hele grote patatbinten.
Als we Rotterdam nog bereiken vandaag dan ga ik daar een patatje eten.
Opeens ben ik niet boos meer op dit land, dat zo ruim, zo gevend is, onder een hemel die nu heel veel kleuren heeft- paars vooral, en van dat warme novembergoud. Kool en knolgewassen. Populieren in ordelijke rijen. En niet die aflaatbosjes voor de co2 norm, die als verhuisdozen in het oude landschap staan.
Maar nooit meer langs die wegen op de fiets. Laat staan lopend. En ook niet achterstevoren op een ezel.
De conducteurs komen zeggen dat er een reddende locomotief in aantocht is.
Wij zullen over een uur in Rotterdam zijn.