In het zwembad

Gisteren heb ik het zwemseizoen gesloten. Het water in de haven is dertien graden en de regen roffelt op het stuurhuisdak.
Heerlijk. Herfst.

Vijf jaar geleden is het plan Fountainhead- een megaflat- door de Raad van State goedgekeurd, ook al leunt het over de plangrenzen heen, en is de hele buurt ertegen in opstand gekomen. Daarmee begint dit verhaal.
Als doekje voor het bloeden is aan de buurtbewoners een uitbreiding van het speelveld beloofd, want het gebouw komt op het huidige speelveld. De grens van dat speelveld, op een nieuw stukje land, zal bij het talud op tien meter afstand van onze steiger beginnen, en schuin weglopen in oostelijke richting. Onze steiger zal binnen de lawaaicontour komen te liggen. Wij zullen het gebruik van het speelveld kunnen verbieden.
Buurman Marius heeft een plan ingediend: verleng de steiger, zodat de afstand tussen onze schepen en de schuin weglopende lijn van het speelveld groter wordt.
Dat plan is goedgekeurd.
Vooruitlopend op de bouwfase wordt, onverwacht, mijn ligplaatsvergunning voor drie jaar ingetrokken, met het argument dat ik niet onder een bouwkraan mag wonen. Ik bel de projectontwikkelaar. Hij zegt: “Wat’n onzin. Als dat zo is kan er hier geen bouwproject meer worden uitgevoerd.”
Ik meld dit aan de ambtenaars.
Ik krijg, zonder enige verklaring, mijn ligplaatsvergunning weer terug.
Dan komt de crisis.
Fountainhead verdwijnt uit het zicht. Iedereen in de buurt is blij. Zelfs degenen die hun baan kwijt zijn, of die hun bedrijf zien inzakken, hopen dat deze crisis nog even aan zal houden. En dat doet ie.

2013
Toch staat er opeens een aannemer voor mijn neus. Hij heeft de opdracht om de steiger te verlengen.
Nu kan ik met aannemers altijd goed opschieten, dit in tegenstelling tot de overheid. Het werk wordt zonder problemen, en zonder grote verhuizingen, uitgevoerd.
En dan ligt daar, op een mooie zomerdag, de verlengde steiger, met een zwemtrap, pardon, drenkelingentrap, helemaal op het eind. Hierin verschilt deze steiger van alle andere woonsteigers in het gebied, die hun trap aan het begin hebben, wat niet lekker wegzwemt, zo tussen de schepen door.
Ik bekijk het, en denk: ‘Dit is te groot voor mij alleen’.
Want buurman Marius ligt er nog niet, de bouw van zijn nieuwe schip heeft een half jaar vertraging opgelopen.
Ik nodig de overburen uit voor een zwemfeestje.
Die zijn daar blij mee. Hun kinderen springen dapper het water in, ook al is het weer omgeslagen, en deze kinderen vertellen het de volgende dag door aan hun vriendjes; en die vertellen het de volgende dag door aan hun vriendjes, de zon begint weer te schijnen, en binnen een week woon ik in een zwembad.
Een paar vaders komen er bij zitten- voorzover er nog plaats is om te zitten- en moedigen brullend hun zonen aan. De meisjes houden een gilwedstrijd. Als ik roep dat dat moet ophouden, verdedigt een van de vaders het recht van zijn dochter om zich te uiten. Het kind weet niet eens meer dat ze gilt, het heeft zich bij haar ontwikkeld tot een vorm van uitademen.
“Jammer dan,” roep ik tegen de vader, “het is te gevaarlijk. Als er een zwemmer in moeilijkheden komt, en die gilt, luistert er niemand.”
Dit laat hij tot zich doordringen, en dan mag ik vragen of het wat stiller kan. Dat helpt- drie minuten.
Een andere vader roept: “Deze steiger is Openbaar!” (dus van mij!- zo klinkt het). Maar enkele moeders van de overkant begrijpen dat ik zo niet kan leven, en nemen hun mannen en kinderen mee naar huis.
Later op de avond komen de pubers. Gelukkig zijn het er niet veel. De meeste pubers haten alles wat fris is, dus ook zwemmen.
Er zijn stille avonden.
Op zo’n stille avond komen er twee heren de steiger opwandelen. Ze zijn nog jong, maar toch al heer, nog beter dan de etalagepoppen van de Society Shop.
De ene heeft twee klapstoelen onder de arm, de andere een klaptafel. Ze doen alsof ze mij niet zien, ze zetten hun meubilair aan het eind van de steiger, gaan weer weg, en komen terug met een wijnkoeler en een koud buffet, wat zij langzaam, en met verfijnde manieren tot zich nemen.
Een servetje wordt meegenomen door de wind, het vliegt een stukje en strijkt neer op het water, als een witte vogel. Ik wil mijn kop uit de deur steken en brullen: “Hee! Dat gaat zomaar niet! Te water! Ophalen die zooi en in de vuilnisbak doen!”
Maar ze zijn duits, en duits, daar moet ik over nadenken.
Twee dagen later een stel met luchtbed en deken, waartussen zij elkaar gaan beknuffelen. Ze kirren in het engels. Dan een groep spanjaarden. Daarna weer duitsers. Ze negeren mij allemaal hardnekkig, al staan ze soms twee meter van mijn eettafel. Ik spreek de duitsers aan. Een van hen is bereid mij te woord te staan. Hij zegt: wij hebben hiervoor betaald.
De steiger blijkt geannexeerd te zijn door de uitbater van een B&B, schuin aan de overkant.

Wind en regen brengen rust.


2014
Het meisje is uit het niets gekomen.
Een mooi meisje, dat moedig de haven in duikt vanaf haar mooie tjalkje. Het water is nog koud.
Ze heeft haar schip vastgelegd aan de palen die bij het schuine talud staan, drie meter van de kant. Later zie ik dat ze een heel klein bootje heeft om aan de wal te gaan.
Buurman Marius heeft haar ook gezien. Omdat hij met zijn schip naar Enkhuizen vertrekt, waar hij wel twee maanden zal blijven, biedt hij haar zolang zijn ligplaats aan.
Hier kan ze makkelijk aan boord stappen en heeft ze bovendien een draadje walstroom. Haar ouders komen haar helpen met het vernieuwen van de betimmering.
Stapels hout op de steiger. Weinig zwemmers, weinig toeristen. Gezelligheid. Heerlijk. Totdat er een ambtenaar van het stadsdeel verschijnt.
De rest laat zich raden.
Ze moet weg.
Waarheen?
Weg.
Waarom?
Weg!


Het blijkt dat Marius niet zelf mag bepalen wie er tijdens zijn afwezigheid zijn plaats inneemt. Die moet leeg blijven en dienen als passantensteiger.
Het meisje zwerft nog wat rond, en vertrekt later naar Rotterdam. Daar gaat ze studeren aan het conservatorium, en haar schip krijgt er een plaats in de museumhaven.
Ik mis haar, en haar getokkel. Zelfs haar oefeningen op de gitaar vond ik mooi.
Er komt iets voor in de plaats, onverwacht, en rond middernacht: een sloep vol zingende mannen. Hun bier is op. Twee mannen stappen uit en lopen, telefonerend, over de steiger heen en weer. Met luide stemmen, om boven het gezang uit te komen, proberen ze een krat bier te regelen.
Ik kom uit bed en vraag of het wat zachter kan.
De zangers zijn heel even stil. De telefoonverbinding is slecht.
Harde stemmen. En weer gezang.
Ik kom uit bed en vraag of ’t wat zachter kan.
De telefoonverbinding is nog altijd slecht en ’t gezang barst ook weer los.
Ik kom uit bed en roep dat ze weg moeten gaan.
“Zodra er bier is, mevrouw.”
Ik bel de politie. Daar zijn ze vol begrip.
Er komt eindelijk bier.
Ik lig ongeveer een kwartier in bed en begin in slaap te vallen, als de telefoon gaat. Het is de politie. Of ze nog steeds moeten komen.
Zo leer je dat bellen wel af.

Amsterdam, 24-5-15

Betreft: woonsteiger.

Aan de stadsdeelraad.

Het zonnige weer is terug en daarmee ook het probleem op de steiger Ertskade 342/344.
Het feit dat de overheid deze plek openbaar noemt, zonder dit nader te nuanceren leidt tot misstanden zoals:
gezelschappen die met opvouwbaar ameublement, wijn en tassen voedsel hier hun avond komen doorbrengen,
of luchtbedden en dekens neerleggen om in alle rust te kunnen vrijen,
groepen die met een boot vol bier en muziek hier aanleggen, als het schip van de buurman er niet is,
en hordes kinderen met handdoeken en opblaaseenden.
Op warme dagen woon ik in een zwembad.

Voor de gebruiker heeft deze steiger namelijk geen openbaar karakter. Veertig meter van de openbare weg af, en verscholen achter de bomen voelt men zich vrij om te doen wat men in het openbaar niet zou doen. Mijn deuren en ramen kan ik met warm weer niet dichthouden; dan loopt de temperatuur op tot boven de veertig graden.
De overheid heeft voor veel geld deze steiger verlengd, om ons, bewoners, buiten de lawaaicontour van het speelveld te krijgen en eist vervolgens van ons dat we een speelveld op de steiger zelf accepteren.
Daarom wil ik graag weten wat precies mijn rechten en plichten zijn. Over plichten gesproken: gedurende driekwart van het jaar is de steiger gevaarlijk glad. Ik weet dat en houd er rekening mee. Valt het bestrijden van die gladheid onder mijn verantwoordelijkheid, of is de overheid verantwoordelijk voor de veiligheid in de openbare ruimte?



Na drie weken komt er onverwacht een ambtenaar op bezoek- de prijspapegaai uit de stadsdeelvoliere, dezelfde die het meisje heeft weggestuurd. Ditmaal neemt hij twee hele regels tekst mee.
Marius ontvangt hem, want ik ben niet thuis.
De steiger is openbaar.
Als er overlast is moeten we de politie bellen.
Marius brengt allerlei knelpunten onder zijn aandacht, maar
de steiger is openbaar,
en als er overlast is moeten we de politie bellen.
Als ik thuis kom brengt Marius verslag uit; dit heeft hij aan de ambtenaar beloofd. En als ik nog vragen heb kan ik diens nummer bellen.
Ik bel niet. De man heeft mij niets te bieden. En ik ben het ook niet eens met deze manier van afhandelen. Ik wacht nog drie weken en schakel de ombudsman in.
Er komt een brief van het stadsdeel.


Zo’n brief is als een bord vies eten. Ik vlieg er overheen. Ik vraag de tekst van de APV op, en worstel daar doorheen. Mijn jongste zuster pakt het handiger aan: zij laat de comp zoeken, op trefwoorden.
Wij vinden niets.
Maar intussen heeft buurman Hans in zijn papieren gezocht, en hij heeft daar prachtige dingen gevonden.
Het leidt tot de volgende brief- waarvan de aanhef anders was geweest als ik de brief van het stadsdeel goed gelezen had. Maar dat doet er niet zoveel toe.





Amsterdam, 21-08-2015

Aan de stadsdeelraad


U heeft mij, wat betreft de status van de woonsteigers, verwezen naar de APV, maar daarin staat niets over steigers. Inmiddels weet ik, van een ambtenaar van de centrale stad, dat ik in de VOB moet zoeken.
Omdat ik al veel tijd verdaan heb met het zoeken in de APV vraag ik u mij te melden op welke bladzij van de VOB staat dat deze steiger openbaar is.
Ik herinner mij namelijk, en velen met mij, de uitspraken gedaan op een vergadering op 7-6-2000 aan boord van de Quo Vadis, die later tijdens een inspraakavond op 26-6-2002 herhaald werden door mw. Martha Hulshoff, beleidsmedewerkster woonboten van het stadsdeel Zeeburg. Zij sprak over het 'semi-openbare karakter' van de woonsteigers, en zei ook dat de enige rechthebbenden de aan die steigers afgemeerde bootbewoners zijn.
Er is dus een besluit genomen, met als gevolg een verandering in het beleid, waarvan ik, als belanghebbende, op de hoogte gesteld had moeten worden. Daarom wil ik graag weten waar dit besluit is vastgelegd, zodat ik er alsnog bezwaar tegen kan maken.

Aleida Leeuwenberg.



Nu nog die notulen vinden.
Buurman Hans heeft ze helaas niet bewaard. Ik bel de Centrale Stad. Ze verwijzen me naar Stadsdeel- Oost. Ik bel Stadsdeel- Oost. Ze sturen me terug. Tenslotte krijg ik een aardige man aan de telefoon, die zijn best gaat doen. De volgende dag word ik gebeld door een heel andere man.
Hij begrijpt
ALLES
Dat ik problemen heb. En wat voor problemen (oja? Contact gehad met Oost?)
Maar ik ben niet de enige die problemen heeft. Neem nu het geval...(hij heeft een zachte g) van die mensen in zijkanaal B.
En er speelt ook iets dergelijks aan de Borneokade.
(Pijnpunten. Hij heeft er een voorraad van) En op die notulen moet ik maar niet rekenen. Die zijn nooit gedizjitaliseerd (hij zegt niet dat die notulen niet bestaan) En recreatie zorgt nu eenmaal voor overlast.
Ze hebben een Kees Klets op me afgestuurd. Iedere machthebber die met z’n tijd meegaat heeft er zo een. Die kan, uren lang desnoods, niks zeggen zonder dat het stil wordt. Als je dan uitgeput de verbinding verbreekt, de deur achter hem sluit, besef je dat bent doodgelopen op een zacht matras.

Het is zo moeilijk om niet te vervallen in achterdocht en complottheorieen. Waarom werd destijds mijn ligplaatsvergunning ingetrokken, en waarom proberen ze nu om me hier weg te pesten? Gelukkig krijg ik de belastingen op mijn weg: die doen alsof ik de voorlopige aanslag niet betaald heb. Ze willen nog een keer vangen. Ik mag het uitstellen, maar dan moet ik wel een tientje aan rente betalen.
Voor de belastingen ben ik echt alleen maar een nummer. En ze zitten ver weg, in Groningen. Een stad waar ik zelden kom, en waar ik, op z’n hoogst, drie keer door een rood voetgangerslichtje gelopen heb. Die weten niet dat ik het mens ben dat destijds de bouw van de Panamabrug heeft tegengehouden- met de hulp van Annemarie Grewel, die nu dood is, en met een medewerker van het wijkcentrum, die daarna zijn baan kwijt was ( want niet cooperatief.)
Ik was ook aanwezig bij de ontruiming van de douaneloodsen, en wat staat er nog meer op mijn kerfstok?
Dat ik voor een dubbeltje op de eerste rang zit.


Intussen heeft een groep jongens de steiger als hangplek uitgekozen. Ze zijn net zo groot als ik, ze kunnen veel harder schreeuwen en lijden nog niet aan de verlammingsverschijnselen die van een echte puber een ding op een bankstel maken. Zwemmen doen ze nauwelijks, al komen ze met handdoeken.
De lieve meisjes van de overkant komen niet meer, als deze jongens er zijn.
Ik heb ze al een paar keer van Marius z’n schip afgestuurd. Ze hebben daar al iets vernield. Als ze bij Marius zijn uitgekeken zullen ze aan mijn schip beginnen. Ik kan alleen nog maar weg als ze op school zitten.
Bij mij aan boord kunnen ze ook goed zichzelf vernielen. Mijn eerste ex mist een vingertop, de tweede had een bijna afgerukte duim, maar die hebben ze er weer aangenaaid.
Gun ik die kinderen zoiets?
De politie bellen?
Dat maakt hun spel alleen maar leuker.

Nu zitten ze op mijn terrasstoelen, kijken naar binnen, en vertellen, schreeuwend, aan elkaar dezelfde sexmoppen als mijn broer zestig jaar geleden aan mij vertelde.
Ik ga niet mijn oordoppen opzetten. Het zou een capitulatie zijn.

Ik heb het zitje opgeruimd, en ik heb borden gemaakt. Een rond verkeersbord waarop een man die zijn wijsvinger tegen zijn lippen houdt, en de tekst: stiltegebied.
En naast de zwemtrap zit een wit stuk zeildoek op de steiger vastgeniet met de tekst: niet schreeuwen, niet gillen.
Maar die jongens heb ik al drie dagen niet gezien.

Dan komen ze weer- niet de hele groep, het zijn er maar vijf. Ze lijken werkelijk van plan om te gaan zwemmen. Maar voordat ze hun bommetjes maken en de steiger natspetteren wijst een van hen op het stuk doek, en vraagt bezorgd:
“Mevrouw- mag dit nat worden?”
Vandaag zijn ze allerliefst.



Nu het regent heeft de brief van het stadsdeel veel van zijn dreigende kracht verloren. Ik kan hem lezen:


Op 17 mei en 8 juni 2015 hebben wij uw brieven (brieven?) met vragen over het gebruik van de steiger aan de Ertskade. (waar is het werkwoord?)
U geeft in deze brieven aan dat u overlast ervaart door andere gebruikers van de steiger. Tevens geeft u aan dat u graag geinformeerd wordt over de verantwoordelijkheden van het stadsdeel ten aanzien van de steiger. Per brief van 5 juli 2015 heeft u zich (zich?) vervolgens contact opgenomen met de Ombudsman om deze informatie te verkrijgen.

De gewenste informatie is eerder mondeling aan u verstrekt (niet waar). De nautische inspecteurs zijn op 5 juni 2015 ter plaatse geweest naar aanleiding van uw eerste brief (niemand gezien). Op 11 juni is een van de inspecteurs naar aanleiding van uw tweede brief (tweede brief? Oja, ik had een korte herinnering gestuurd, waar verder niets in stond) ter plaatse geweest , en heeft toen uw buurman gesproken. Uw buurman had dezelfde vragen en overlastklachten. Met uw buurman is afgesproken dat hij u zou voorzien van een terugkoppeling van dit tweede gesprek (tweede? Eerste, zal je bedoelen!) Wij hebben u niet voorzien van een schriftelijke reactie op uw brieven. Middels deze brief verstrekken wij de eerder verstrekte informatie alsnog schriftelijk.

Dit ís een bord vies eten.

Openbaarheid van de steigers.
Uitgangspunt is dat steigers en aanlegplaatsen als openbare weg moeten worden gezien. Dit is vastgelegd in artikel 1.1 lid 9 sub B van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

Daar komt ie dan, de APV, art. 1,1 met een definitie van een weg:
b) de – al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijke stegen, pleinen, enz enz, ijsvlakten, veerponten en aanlegplaatsen voor vaartuigen,
c) de – al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken......


Portieken en stoepen zijn toch niet hetzelfde als doorgaande wegen. Want op de openbare weg kan je wonen, je kan er eten en drinken, een boek lezen en zelfs een tukje doen. Maar als je deze dingen doet op andermans stoep, of in een portiek, dan word je weggestuurd.
De openbaarheid kent gradaties.
En verder lees ik hierin dat openbaar niet hetzelfde is als onbeperkt toegankelijk.
Helemaal niet zo’n gek stuk, die APV.

Hoewel het stadsdeel heeft beloofd dat mijn tweede brief binnen een week beantwoord zou worden hebben ze er drie weken voor nodig- met bericht van vertraging, dat wel.
Ik word daar prettig opgewonden van.
Er dringt iets door! Ze moeten nadenken; nu zullen we tot resultaten komen!
Maar nee.
Het antwoord is meer van hetzelfde. Gewapper met Verordeningen en Regelementen, nog eens voor het volk verklaard. Op deze manier:

Uit de omschrijving en uit de toelichting op dit artikel blijkt dat al is er sprake van enige beperking waardoor de toegankelijkheid wordt beperkt, er nog steeds sprake is van een weg zolang de plek voor publiek toegankelijk is.


En verder de suggestie dat de politie, die het toch al zo moeilijk heeft, hier wel voor badmeester komt spelen.
Dat stadsdeel, daar ga ik mijn kruit niet meer op verschieten.


De zon is terug. Maar het water warmt niet op. Daarvoor zijn de nachten al te lang geworden, en te koud.
Aan de ene kant, achter de bosjes, staan twee vrouwen te kirren tegen drie zenuwenhondjes. Aan de andere kant beleeft een buurman zijn dagelijkse uurtje met de hogedrukspuit. Het libido moet ergens heen.
Dat geeft lelijke geluiden, maar die storen mij niet- omdat ik weet dat ze niet dichterbij zullen komen.
Wat er wel dichterbij komt is een gele badmuts. Een zwemmer. En het is mij een eer om deze held aan de steiger te ontvangen. Hij klimt niet naar boven om uit te rusten in de stoel die ik daar voor zwemmers heb neergezet. Zo vroeg in de ochtend is de lucht veel kouder dan het water. Maar we maken wel een praatje.
Dan vertrekt hij weer. Ik blijf hem nakijken totaan de overkant, bezorgd dat hij halverwege aan onderkoeling zal bezwijken.
Herfst.
In het voor- en naseizoen is dit een schitterende plek.
Maar in de winter, als ik wel eens tegen mezelf zeg, in bed: ‘Nu is het IJsselmeer dichtgevroren. Er moet een dekbed bij’, want dan is er niets meer dat de siberische winden opwarmt, en dat voel ik hierbinnen,
of bij storm,
of in de zomer als de buurtnapoleons de zaak in bezit nemen,
dan voel ik hier een groot gebrek aan beschutting.
Tegen kou en storm ligt er een pakket aan noodmaatregelen.
Nu nog de zomer.

11 juli 2016
De man die recht tegenover mij zit is bekend. Hij doet de gezelligheid. Rechts van hem zit een nieuwe man, die nog niks gezegd heeft. Links een vrouw, ook heel stil.
Marius komt binnen, en gaat naast mij zitten.
De nieuwe man krijgt het woord.
Het hek, dat ons door het stadsdeel was beloofd, is een probleem. Zowel op technisch als op bestuurskundig gebied. Een probleem van drie kantjes A4, en als hij die heeft doorgewerkt rest er maar een conclusie: dat hek komt er niet.
Marius wordt boos. Zegt hem dat wij ons bereid hebben verklaard het stadsdeel tegemoet te komen door onze eisen, wat betreft de inrichting van de openbare ruimte, die grenst aan de steiger, te laten vallen. Dat scheelt ze heel veel geld en heel veel moeilijkheden.
En als dat hek er niet komt dan gaan wij weer op onze eisen staan. (Welke eisen? Ik weet hier weinig van. Maar ik ben het roerend met hem eens)
De nieuwe man zwijgt. De gezelligheidsman herneemt het woord.
Het hek is weer terug.
Maar de nieuwe man komt uit de touwen, en begint over het tijdspad. Dat hek, dat kunnen ze, op z’n vroegst, pas over twee maanden gaan neerzetten. September. Dit wordt dan de vierde zomer waarin het stadsdeel, om de buurt op te leuken, kan beschikken over een recreatie- en passantensteiger, een zwembad zonder toezicht en zonder sluitingstijden, en ik mag daarin wonen. Dank u.
“Dan maak ik toch zelf een hek,” zeg ik.
Nee, dat mag niet. Een officieel stadsdeelhek moet het worden.
“Er staan al diverse hekken op allerlei loopbruggen.”
Die zijn illegaal, en van nu af aan gaan ze handhaven. Ai. Ik wou niemand in moeilijkheden brengen.
De dochter van Marius, die advokaat is, komt binnen. Zij neemt het over, charmant maar onverbiddelijk. Als ik hier alleen had gezeten was ik allang gesneuveld.
Wij krijgen de toezegging dat ik een tijdelijk, houten hek mag bouwen; het stadsdeel zal mij daarvan een schriftelijke bevestiging sturen. Die brief ga ik, heel groot en geplastificeerd, ter versteviging op het houten hek nieten.
“Volgens mij helpt een hek niet,” zegt de vrouw opeens.
“Jawel hoor. Ik heb het al uitgeprobeerd, met een grote plank dwars over de loopbrug.”
“Nee, volgens mij helpt een hek niet.”
Er klinkt een sirene. Niks aan de hand, het is een oefening. We moeten naar buiten.
“Volgens mij helpt een hek niet,” hoor ik achter me. Ze geeft niet op..
Vijf minuten later ben ik buiten. Vier uur later staat er een prachtig hek, soepel scharnierend, met een grendel die door iedereen opengemaakt kan worden. Want ik beschik niet over voldoende dik hout, en evenmin over het geduld, om iets te maken dat onverwoestbaar is; en de scharnierkant zit met tiewraps aan de loopbrug vast. Als ze hier overheen gaan klimmen gaat het kapot. Het is meer een signaal. Samen met die brief moet dat werken.

15 september.
Die hangjongens heb ik niet meer gezien. Bij hun laatste bezoek hebben ze de waterslang losgetrokken waardoor er een paar ton water is weggelopen. Niet lang daarna kwam het houten hek. Daar ben ik de zomer goed mee doorgekomen. Maar toen het heet werd, in September, verloor het veel van zijn werende kracht. Mensen trokken naar het water, als dorstige olifanten.

Er is regen en onweer voorspeld. Het brandhout moet naar binnen. Ik heb, in alle vroegte, een mooie partij opgeraapt, bij het grofvuil.
Ik gooi een balk op de zaagbok.
De man die hier dagelijks komt zwemmen, met zijn zoon - tien minuten zwemmen en de rest van de middag opdrogen - kijkt om.
Ik leg hem niet uit wat ik ga doen. Hij heeft mij ook nooit uitgelegd wat hij hier komt doen.
Hij trekt zijn kleren naar zich toe. Ik had niet gezien dat zijn kleren onder de zaagbok lagen.
Hij schudt het zaagsel er af. De zoon zegt iets.
Ze staan op en gaan weg.
Ik kijk om en zie dat ze het hek niet hebben dichtgedaan. Als ik het dicht wil doen lukt dat niet. Hij had het naar zich toe moeten halen, maar hij heeft het van zich afgeduwd, met zoveel kracht dat vier van de vijf tiewraps waarmee het aan de reling van de loopbrug zit, zijn gesprongen. Gelukkig maar, anders waren de scharnieren uit het hout getrokken.
Een paar uur later valt de herfst in.

11 oktober.
Het echte hek, van ijzer, en vandaalbestendig, raakt steeds verder uit zicht. Er moet een procedure gestart worden. En die brief, die mij op 11 juli is beloofd, daar wacht ik nog steeds op.

April 2017.
Daar komen ze! De jongens die vorig jaar de boel vernielden. De kleinste rijdt op een stepje van de schuine loopbrug af. Het maakt een lawaai, als een tank op een klinkerweg.
We zijn tegelijk bij het verbeterde houten hek.
De grootste heeft de baard in zijn keel.
"Hoe moet dit open?"
"Het blijft dicht!"
"Maar dit is de zwemsteiger!" Ze hebben niet eens zwemspullen bij zich. En het water is nog stervens koud.
Tot mijn verbazing gaan ze weer weg.
Ik vraag nogmaals aan het stadsdeel waar die brief nou blijft.

Begin juni.
Nog steeds geen brief.
Maar er komt een man, die de steiger opmeet. Een hekzetter! Gestuurd door het stadsdeel.

Eind juni.
Twee mannen nu, met een busje en een aanhanger. Ze krijgen koffie, en ik kan ze ook nog helpen met een paar M10 bouten en een werkvlot.
We praten wat. Ik vertel ze over de rotjongens.
"Marokkanen?" vraagt de maat.
"Nee, kaaskoppen. Kunnen ook klieren."
Even later komen ze imbussleutels te kort. De baas wil alweer in de auto stappen om even naar Noord te rijden, waar de winkel is. Want een vrouw heeft geen imbussleutels.
Dit zijn de mannen van de stevige hekken - ook in hun hoofd. Maar soms gaan die open. Want deze vrouw heeft wel imbussleutels.
Aan het eind van de dag staat er een Hek.
De baas doet een paar stappen achteruit om het vol trots te bekijken. Het is werkelijk mooi.
En stevig.
Rust.
Ik ga van de zomer genieten.