Bij de slager

De middag was nog niet voorbij, toen Boris Witlov uit de roeiboot klom. Hij legde zijn bikhamer neer, schudde zijn hoofd en greep met twee handen naar zijn maag.
'Dokter?'
Nee, dat was het niet.
Hij liep naar zijn jas, haalde een woordenboek tevoorschijn – een in leer gebonden boekje uit de tsarentijd- en begon te bladeren.
En schudde weer van nee.
Het boekje miste een aantal bladzijden. En als hij er iets in vond, was het dikwijls een woord dat alleen nog maar door engelse hoogbejaarden werd verstaan.
Hij keek me smekend aan, zakte door de knieën en kroop een stukje door het gangboord, knorrend als een varken. Bij mijn voeten gekomen richtte hij zich op en greep, geknield, een stevig stuk vel vast in zijn maagstreek.
'Een dik vel', dacht ik. 'Met wat spek.'
En dat bracht me op een idee.
We gingen op weg.
Over het voormalige rangeerterrein.
Langs het laadperron waar de laatste kabelbrander bezig was een bakfiets vol te laden. Allerlei mensen komen daar hun rotzooi neergooien, 's nachts, als niemand kijkt; en anderen komen overdag om 't uit te pluizen en een deel ervan mee te nemen.
Langs dat piepkleine huisje waarvan ik me altijd afvraag wat het daar doet- of gedaan heeft. "Straks halen ze dit allemaal weg", dacht ik, "en dan is er niets meer om over te peinzen. Want 't moet natuurlijk netjes worden. Fungsjoneel. Een wereld zonder verwondering."
Boris, intussen, keek nergens naar. Die zat met zijn gedachten in zijn maag.
En waar hij vandaan kwam moest het wel vol zijn met oude laadperrons en halfpersoons huisjes- daar dacht ik over, terwijl ik nog steeds niet wist of we op de goede weg waren.
Bij de kiloslager gekomen werden we gesneden door een man in een auto. Hij liet het ding voor de winkeldeur staan, holde naar binnen, en begon:
'Een kilo speklapjes.
Vijf karbonaadjes, lekker vet.
Ja 't ken nou effe want Fatima is naar d'r oma in Marokko. Ik heb haar net op het vliegtuig gezet'.
'Ik dacht dat je een surinaamse had?'
'Had, ja. Doe ook maar een stuk spek'.
Intussen stond Boris de vitrine boven het spek te bewasemen- we waren dus op de juiste plaats.
'Die surinaamse, dat was kip' ging de man verder. 's Morgens kip, 's middags kip, 's avonds kip. Ze maakte het lekker klaar hoor, iedere keer anders. Maar ik- nooit meer een surinaamse'.
'Nooit meer kip, zal je bedoelen', zei de kiloslager.
'Dat is hetzelfde. En een pond hamlappen'.
Er kwam nog wat worst bij, en de man vertrok weer, met evenveel haast als hij gekomen was. Boris koos een flink stuk spek uit, en toonde zich tevreden over de prijs. Hij ging weer naar boord om het werk af te maken en ik fietste nog even langs de slijter want het was zijn laatste dag; en wat mij betreft mocht hij de volgende zomer terugkomen.
In het stuurhuis rook het naar spek. Boris schraapte, met nog veel meer ijver dan voorheen, de laatste verf van het potdek. Ik kwam erachteraan met de kwast. Daarna zette ik twee stoelen klaar en poetste de glaasjes op.
Intussen was de avond heel stil geworden, en roze. Het geluid van een puts die te water ging weerkaatste tegen de huizen aan de overkant. Boris waste zijn handen, trok zijn goede jasje aan en kwam erbij zitten. Hij zag er al beter uit.
We dronken het eerste glaasje.
Ik schonk nog eens in. Een vogel streek neer op de top van de laadgiek, en zong. Hij zong voor ons. Een man was gered van zijn ondergang, een schip stond in de verf: dat mag bezongen worden. Nog een slok, en het geluk zou totaal zijn.
Maar dat ging niet door.
Want opeens begon Boris te zuchten. Hij greep naar zijn hart.
'Dokter?'
'No. Natasja!'
'Ja hallo!', zei ik scherp. 'Je hebt Fatima. Of je hebt spek'.
'No Fatima. Natasja!'
Het werd stil.
De vogel was ergens anders heengegaan.
De zon kroop weg, de kou kwam opzetten, het vocht sloeg in de grondverf. De dag was voorbij.

Met die verf viel het mee. Het zat er jaren later nog op.
De kiloslager is weg. Mij maakt het niet uit, en Boris heb ik nooit meer gezien.
Maar dat huisje op het laadperron staat er nog steeds! Er gebeuren dingen!